Deel artikel

taal

Laat die taalpolitie maar komen!

13 maart 2019 10 min. leestijd

Woorden worden in de ban gedaan, en wie met iemand van mening verschilt, verwijt de ander al gauw dat die aan framing doet: een onderwerp op een subjectieve manier presenteren door taal te gebruiken die bepaalde associaties oproept. Staat de taalpolitie voor de deur? Volgens Marc van Oostendorp loopt het allemaal niet zo’n vaart.

Het woord neger staat nog altijd in Van Dale. Aan het begin van deze eeuw werd er af en toe heftig tegen geprotesteerd – de Stichting Eer en Herstel Betalingen Slachtoffers Slavernij in Suriname dreigde in 2002 vijftig exemplaren van het woordenboek te verbranden op de Dam in Amsterdam als het woordenboek bleef volharden in zijn lexicologische plicht. De actie werd afgeblazen en het woord bleef staan, zij het met de toevoeging “verouderende, soms met uitbuiting en slavernij geassocieerde en daarom door sommigen als minachtend ervaren term” (online Van Dale, betaalde versie, januari 2019).

De uitleg van de redactie vatte in een paar woorden het dilemma samen dat dit soort discussies oplevert. De term neger
is aan het verouderen én hij laat sommige mensen terugdenken aan de tijd van de slavernij. In dat sommige zit tegelijkertijd besloten dat niet iedereen die associatie legt. Er zijn ook taalgebruikers voor wie het woord een onschuldige benaming is voor mensen met een donkere huidskleur. Moeten zij zich daarin nu laten beperken door de “sommigen” die de belediging wel ervaren?

Is de taalpolitie gearriveerd? Je hoort het wel eens beweren, maar het is op haar best een politie zonder insigne, zonder wapenstok en zonder flitspaal. Je kunt natuurlijk beboet worden vanwege smaad of belediging, maar bij mijn weten is dat nog nooit gebeurd als iemand het woord neger
gebruikte, en zeker niet als iemand dat duidelijk zonder beledigende bedoeling deed. Andere straffen zijn er niet op het gebruik van de verkeerde woorden.

Het woord taalpolitie doet denken aan de fictieve wereld uit de roman 1984 van de Britse journalist en schrijver George Orwell (1903-1950). In die wereld worden bepaalde woorden verboden door de regerende Partij om te voorkomen dat mensen nog denken aan de begrippen die ze uitdrukken. Vrijheid zal bijvoorbeeld uiteindelijk als een onnodig begrip moeten verdwijnen, want vrijheid is volgens die ideologie ongewenst.

In Orwells boek is strikt genomen geen sprake van een taalpolitie, maar van een gedachtepolitie, want de Partij is niet zozeer geïnteresseerd in lexicografie, als wel in de manier waarop partijleden de werkelijkheid zien. Verandering van taal is daartoe alleen een middel.

Machtsbalans

Hoewel er in onze huidige wereld voor zover ik heb kunnen nagaan geen sprake is van een taal- of gedachtepolitie in de letterlijke zin, komt de ideologie die sommige voorstanders van aangepaste taal hebben, volgens hun tegenstanders mogelijk wel in de buurt. Via een verandering van de taal willen ze bereiken dat mensen anders over een onderwerp gaan denken.

Die gedachte werd expliciet gemaakt door journalisten van de Nederlandse website OneWorld.nl, die in juli aankondigde met bepaalde woorden (zoals inheems en ontwikkelingslanden) te “stoppen” omdat deze woorden “te koloniaal en te neerbuigend” zouden zijn, en omdat “taal beeldvorming bepaalt en machtsverhoudingen ontkracht of bevestigt”. Dat is in ieder geval een beeld van taal dat de autoriteiten in Orwells roman ook hebben – dat woordkeus kan bijdragen aan de machtsbalans.

Let wel: OneWorld stelde geen taalpolitie in, zoals sommige tegenstanders wel beweerden, maar nam een eigen redactionele beslissing die zich ook alleen uitstrekte over de zelf gepubliceerde teksten. Er werd niet bij de regering op aangedrongen om het gebruik van ontwikkelingslanden
strafbaar te stellen, laat staan om een groep agenten vrij te maken om ’s nachts bij overtreders aan de deur te kloppen. Men kondigde alleen aan dit woord zelf niet meer te gebruiken, in de hoop hierbij medestanders te vinden.

Emancipatie

De angst voor de taalpolitie is kortom ongegrond. Ik heb zelfs onder de extreemste strijders voor emancipatie en gelijkheid geen pleidooien gehoord voor een dergelijk instituut. In plaats daarvan melden zich af en toe groepen voor de microfoon van dit of dat medium die hun eigen taal aanpassen, vaak met als argument dat de bestaande woordkeuze kwetsend is. Het Rijksmuseum kondigde in 2016 aan woorden als Eskimo of inlander aan te willen passen in beschrijvingen van schilderijen. Een paar jaar eerder paste de fabrikant van negerzoenen de naam van zijn product aan tot zoenen, hier mogelijk zelfs om zuiver commerciële redenen–in ieder geval lijkt de ophef over de naamsverandering de verkoop van de zoeternij geen kwaad te hebben gedaan.

Wie de samenleving wil veranderen, grijpt blijkbaar gemakkelijk naar het woordenboek en de correctiepen

Maar waarom is er dan zo vaak discussie over aanpassingen in taalgebruik? Er zijn, denk ik, twee redenen voor. In de eerste plaats leven we in een tijd waarin een groot aantal minderheidsgroepen tegelijkertijd hun recht in het publieke leven opeisen. Dat wordt hun bovendien door het internet gemakkelijker gemaakt. Betrekkelijk kleine groepen kunnen veel makkelijker dan dertig jaar geleden hun stem laten horen als ze zich storen aan, bijvoorbeeld, bepaalde termen.

In de tweede plaats is het geloof dat je maatschappelijk onrecht kunt bestrijden door de taal aan te passen kennelijk wijdverbreid. Wie de samenleving wil veranderen, grijpt blijkbaar gemakkelijk naar het woordenboek en de correctiepen.

Ik vind het lastig me voor te stellen dat iemand het géén goed idee vindt dat heel veel mensen hun stem kunnen laten horen en zich emanciperen. De belangrijkste vraag is daarom: hebben zij gelijk als ze denken dat ze dichter bij hun ideaal kunnen komen door te trachten een bepaald woord uit te bannen?

Kleurverschillen

De gedachte dat taal het denken kan beïnvloeden staat als bekend als de Sapir-Whorfhypothese, naar de Amerikaanse taalgeleerden Edward Sapir (1884-1939) en Benjamin Lee Whorf (1897-1941). Eigenlijk is de gedachte dat er invloed is de zogeheten “zwakke” variant. Er is ook een sterke variant die zegt dat de taal het denken geheel en al bepaalt, maar ik ben nog nooit een serieuze onderzoeker tegengekomen die deze sterke versie aanhing–ook Sapir en Whorf zelf schijnen een voorkeur te hebben gehad voor een gematigde interpretatie.

De sterke versie is ook wel wat érg sterk. Hoe zou de redactie van OneWorld bijvoorbeeld ooit op het idee kunnen zijn gekomen dat ontwikkelingslanden een ongunstige connotatie had als ze zelf een taal gebruiken waarin dat woord zit? Hoe is het mogelijk dat ook antiracisten het woord neger gebruiken, al is het maar om hun afschuw van dat woord uit te spreken? De sterke versie heet taalkundig determinisme en heeft een nogal somber wereldbeeld, namelijk dat al onze gedachten daadwerkelijk bepaald worden door ons denken. In dat geval is individualiteit niet mogelijk – je kunt niet ontsnappen aan het denken dat je moedertaal je oplegt – en is het ook moeilijk voor te stellen hoe de taal zelf ooit kan veranderen. Voor die verandering is het immers nodig dat iemand op een idee komt dat buiten de taal valt.

De wereld is een dikke pap waarin alles in alles overloopt. De taal reikt je lepels aan om happen uit de pap te nemen

De discussie gaat dus eerder over de zwakke versie van de Sapir-Whorfhypothese, die ook wel taalkundig relativisme
wordt genoemd en die zegt dat taal ons denken niet bepaalt maar beïnvloedt. Voor dit relativisme is in de loop van de afgelopen eeuw wel enig bewijs gevonden, bijvoorbeeld in taalkundige experimenten. Zo zijn er talen waarin er slechts één woord is voor blauw en groen. Sprekers van die talen blijken het een heel klein beetje lastiger te vinden om in een psychologisch laboratorium blauwe bij blauwe kaartjes te leggen en groene bij groene dan sprekers van talen die wel blauw en groen van elkaar onderscheiden. Ze kunnen het wel – het is niet zo dat ze het verschil helemaal niet zien, zoals ook wij wel verschillen zien tussen tinten groen waarvoor we geen naam hebben – maar ze doen er net wat langer over, mogelijk deels omdat ze tijdens het experiment kunnen leunen op de namen van de kleuren: “Dit kaartje is ‘blauw’, dus hoort het daar.”

Het experiment weerlegt het sterke determinisme: mensen herkennen kleurverschillen waarin hun taal niet voorziet. Het geeft wel misschien een aanwijzing voor een zeer relatieve vorm van relativisme.

Ongeüniformeerd

Toch zijn de pogingen om taal aan te passen aan nieuwe sociale gevoeligheden niet bij voorbaat zinloos. Dat er nog wel meer over te zeggen valt, blijkt uit het woord mansplaining. Dat van oorsprong Amerikaanse woord – dat ongeveer aanduidt wat een man doet die een vrouw iets uitlegt waar zij zelf eigenlijk veel meer verstand van heeft, bijvoorbeeld hoe ze haar vak moet uitoefenen – is sinds een paar jaar ook in de Lage Landen in opmars. Nu duidt mansplaining onmiskenbaar iets aan dat allang bestond. Mijn ervaring is dat de meeste mensen, of althans de meeste vrouwen, beginnen te lachen als ze het woord voor het eerst horen – een lach van herkenning.

Het woord zorgt er dus niet voor dat het fenomeen ineens bestaat – anders kon je het niet herkennen – en ook niet dat vrouwen soms het idee hebben dat hen iets overkomt dat ze onaangenaam vinden. En toch verandert dat nieuwe woord iets. Ineens behoort een bepaalde verzameling ervaringen tot een categorie. Je kunt met elkaar veel gemakkelijker over het verschijnsel praten omdat er een woord voor is, en niet alleen dat: je kunt er beter over denken, omdat je ineens verschillende ervaringen met elkaar in overeenstemming kunt brengen.

De wereld is een dikke pap waarin alles in alles overloopt. De taal kan je lepels aanreiken om happen uit de pap te nemen. Een woord helpt je een bepaalde uitsnede uit de werkelijkheid te maken, zodat je er beter over kunt nadenken én makkelijker met elkaar over kunt praten. In die zin zijn woorden dus echt belangrijk voor hoe we de wereld beleven en hoe we de wereld veranderen.

Belangrijk bij dit soort voorbeelden is wel dat ze gaan over nieuwe woorden die je toevoegt. Die nieuwe woorden reiken nieuwe categorieën aan. Daaruit volgt niet onmiddellijk dat het omgekeerde ook het omgekeerde effect heeft – dat je een categorie van denken wegkrijgt door het woord niet meer te gebruiken. Het is zelfs niet duidelijk dat je een woord echt wegkrijgt door het niet meer in het woordenboek op te nemen of zelfs door het nooit meer te gebruiken, zolang je al je taalgenoten er niet van overtuigt jouw voorbeeld te volgen.

Wat dat betreft, is er dus weinig hoop voor degenen die ambitie hebben om voor ongeüniformeerde taalpolitie te spelen.

Associaties

Toch zijn er redenen om voorzichtig met je taal om te gaan. Die redenen hebben allemaal te maken met het feit dat woorden niet alleen een betekenis hebben, maar ook associaties. Wanneer je het woord rood hoort, lichten ergens in je hoofd ook de woorden brandweerauto en aardbei op. Je wordt je daar meestal niet van bewust, maar toch denk je bij rood altijd even aan een brandweerauto.

De afgelopen jaren is de theorie van framing
van de Amerikaanse taalkundige George Lakoff populair geworden onder analytici van de cultuur én onder politieke denkers. Die theorie zegt dat je mensen een onderwerp op een bepaalde manier kunt laten zien door de manier waarop je het in taal presenteert. Door te spreken over tax relief geef je mensen het idee dat belastingverlaging een relief is, een opluchting, en dus iets waarmee je alleen maar goed kunt doen. Dat zo’n opluchting ook betekent dat er geen geld meer is voor publieke diensten als de verpleging en de brandweer raakt daardoor makkelijker vergeten.

De voorbeelden van OneWorld passen, geloof ik, in dat kader. Het gaat er niet om dat we de groepering van de ontwikkelingslanden ontkennen, maar dat we niet de hele tijd de suggestie willen wekken dat die landen ontwikkeling behoeven. En iedere keer dat je ontwikkelingsland
zegt, gaat ergens toch dat lampje aan van achterlijke mensen die zitten te wachten op de weldoeners uit het westen.

Verandering verloopt nooit zo ordelijk dat je als individu niet af en toe een foutje maakt

De bijkomende reden om voorzichtig te zijn met je woordgebruik is natuurlijk beleefdheid. Het woord neger wekt kennelijk negatieve associaties, ook al is dat volgens Van Dale alleen bij “sommigen” het geval. Bekommernis om die “sommigen” kan een reden zijn om je van dat woord te onthouden, ook als je zelf helemaal geen nare bijgedachten bij zo’n woord hebt. Ook die associaties kunnen natuurlijk veranderen: ik heb veertig jaar geleden van mijn moeder nog geleerd dat nikker
een heel naar woord was en dat ik daarom onze Surinaamse buren negers moest noemen. Inmiddels vind ik dat woord ook zelf eigenlijk onacceptabel, en de discussie van de afgelopen decennia heeft daar vast mee te maken. Niet omdat ik rationeel overtuigd ben geraakt, maar omdat ik kennelijk een gevoel van mijn gesprekspartners ben gaan overnemen.

Je kunt het natuurlijk ook niet altijd goed doen. Er wordt bijvoorbeeld al heel lang gediscussieerd over de vraag of je vrouwelijke directeurs nu directeur moet noemen of directrice. Het woord directeur wekt voor de meeste mensen associaties met mannen. Je kunt dat proberen te veranderen door expres ook vrouwen directeur te noemen. Of je kunt vinden dat vrouwen door het gebruik van directeur onzichtbaar blijven en daarom de voorkeur geven aan directrice. Met beide strategieën kun je andere mensen die hetzelfde doel nastreven als jij tegen de borst stoten. Dat is het probleem van iedere verandering: ze verloopt nooit zo ordelijk dat je als individu niet af en toe een foutje maakt.

Geruststellend

Van een taalpolitie is in ieder geval geen sprake, hooguit van de pogingen van sommigen om te proberen de zaken net wat anders te formuleren. Het is daarbij belangrijk om in te zien dat mensen die het woord taalpolitie
gebruiken, zelf net zo goed de werkelijkheid vorm proberen te geven door gebruik van een woord. Het woord politie
roept associaties op van kerels die aan de deur staan te rammelen omdat jij misschien iets verkeerd hebt gedaan, van overheidsbemoeienis met zaken waar de overheid weinig mee te maken heeft. Ze proberen daarmee via de taal hun luisteraars te manipuleren.

Hun kans op succes is daarmee ongeveer even groot als die van hun tegenstanders. Omdat de enige succesvolle manipulatie van andermans denken verloopt via de associatie, en omdat die associaties heel moeilijk te temmen zijn, is het, ondanks alle gidsjes die beloven dat je kunt leren hoe te framen, heel moeilijk te voorspellen hoe je precies te werk moet gaan.

Dat is een geruststellende gedachte: zo gemakkelijk kan de mens niet via zijn taal gemanipuleerd worden. Zolang de taalpolitie een metafoor is, mag hij best aan de deur komen kloppen.

Marc-van-Oostendorp

Marc van Oostendorp

hoogleraar Nederlands en academische communicatie aan de Radboud Universiteit; onderzoeker aan het Meertens Instituut

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde artikelen

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029120000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)